Sinds mijn boek Uw wil geschiede, kinderen op katholieke kostscholen is vorige week verscheen, krijg ik natuurlijk reacties. Een dame die me bij VPRO Boeken zag, mailde gepikeerd. Ze had zelf in de jaren zestig op ‘een gerenommeerde kostschool in Nijmegen’ gezeten en haar eigen ervaring week toch heus af van wat ze uit het televisie-interview had begrepen: dat het er kommer en kwel was.
Ik antwoordde dat ik het fijn voor haar vond dat ze zulke prettige herinneringen had aan haar gerenommeerde kostschool, maar dat het jammer was dat ze het boek niet had gelezen. Dan had ze gezien dat er ook positieve verhalen in staan. En, nog belangrijker: hoe het kan dat de een in dankbaarheid terugkijkt en een ander met koude rillingen.
Vlak na mijn interview in de Nieuwsshow op Radio 1 kreeg ik een telefoontje van een dame van 86. Vanaf haar zesde had ze tien jaar op kostschool gezeten. ‘Een uiterst twijfelachtig genoegen,’ noemde ze het, al waren er ook grappige herinneringen. ‘Maar ze hebben me er niet onder gekregen!’ Per post stuurde ze me een van de verhalen die ze erover had geschreven. ‘Biechten’ heette het. Met haar toestemming citeer ik een stukje over de voorbereiding op haar Eerste Heilige Communie:
‘Een zéér oude non (zuster) met totaal verrimpeld gelaat leerde mij en ook een iets ouder meisje hóe en wát wij moesten biechten. Haar met beverige stem gesproken woorden en een leerboekje met afschrikwekkende felgekleurde plaatjes van brandende kinderen en grote mensen in de hel omringd door zwarte grimmige gehoornde duivels met lange zwarte drietandige prikstokken zadelden mij op met een mateloze angst en met een schuldgevoel dat soms nóg in mijn binnenste schuilt.’
Het gaat er niet om wie er gelijk heeft, herinneringen zijn tenslotte subjectief. Niemand kan zeggen ‘zo was het’, alleen: ‘zo was het voor míj’. Het doet me denken aan de manier waarop ordes en congregaties vaak hebben gereageerd op religieuzen die (vaak nadat ze waren uitgetreden) vertelden hoe ze hadden geleden onder het ouderwetse kloosterregime en de ‘neurotiserende werking’ daarvan. Ook die verhalen zijn door de congregaties dikwijls afgedaan als leugenachtig, overdreven, of onbetrouwbaar, omdat de kloosterling in kwestie nu eenmaal ‘altijd al lastig’ was geweest. Hoog tijd dat de congregaties (die beslist veel goeds hebben gedaan) eindelijk eens de donkere kant van het kloosterverleden onder ogen zien, vinden bijvoorbeeld ook de auteurs van Ex caritate, een vuistdik boek over de vele zustercongregaties in Nederland.
Of, zoals iemand die zijn kostschooltijd zelf relatief goed had doorstaan me na lezing van mijn boek schreef: ‘Graag wil ik mijn grote waardering uitspreken en ik hoop dat er nog veel aandacht zal volgen in de media. Dit soort zaken moet besproken worden en vooral besproken blijven, er is zoveel stuk gemaakt in zoveel levens, we mogen nooit wegkijken.’
Ik hoop dat ook andere oud-leerlingen dat durven.